Zoompje los. Ik pak mijn moeders naaitrommeltje.
Blauw, met twee eenden die met een strik om hun nek in een bedwarreld sneeuwlandschap lopen.
Het dekseltje zit strak en ik voel me ineens mijn moeder,
die dat deksel er vast niet afkreeg.
Ik denk dat ze hem na 2 tellen al naar mijn vader schoof :’help eens Niek, ik krijg dat stomme ding er niet af.’
Ik heb het er binnen 3 tellen af en zie een buisje waar bruistabletten
voor vastzittende hoest in zaten, en waar nu de naalden in huizen.
Een minischaartje, schroeven, veiligheidsspelden en allerlei kleuren garen.
Ik zoek of er niet nog iets in zit.
Iets, iets van haar en denk aan de jongen die laatst verdwaasd
in de supermarkt liep en voortdurend ‘iets, iets, iets’, mompelde.
Dan zie ik mijn moeder weer voor me met in de ene hand een naald,
in de andere een draadje dat ze bij herhaling in haar mond doet zodat het wel door de naald past.
“Niek, help eens, ik krijg die stomme draad er niet in’.
Twee eenden in een bedwarreld sneeuwlandschap.
Dat ik er zelf niet in zat nog, kwam door die ene tel meer geduld
en de naald met de draad die mijn vader er al ingedaan had. Ooit...