Zoeken in deze blog

vrijdag 20 mei 2011

Hannelore II

dat ze je vonden
naakt in Rome
met je hoofd in het Walhalla
moest ik horen van de hospita

ik geloofde haar niet
totdat ik je zag in minibikini
met het gezicht van Richards
..Keith

Hannelore

waar ben je
toch gebleven

liep je verloren
in je gele
handgeweven hemd

met een roze bloem
op elke borst

en duizend mannen
om te plukken

Een weg

terug over de rug van de liefde
hand in hand
met een land vol meisjes
vermomd in witte kant

zachtroze spartelend
in zijn gedachtengang
nacht
lacht
vermiljoen
stotterende tellen lang

of misschien wat korter
tot in de tweede zon
totaan de schreeuw van Gorter
die het ook niet zeggen kon

woensdag 18 mei 2011

Welles!

ergens moet het zijn
in het wereldruim
zweeft of ligt het

wellicht op aarde
in een specifiek land
op de ontoegeeflijke rand
van een stad
in een doodlopend straatje

tussen luimige lakens
in het gammele bed
op de 2e etage van
een krakend pand

heel misschien
ligt het wel
bij jou

niet dat ik zég
dat het gelijk bij jou ligt
het zou kunnen

maar dan wel aan mijn kant

Dit spel is niet gratis

ik viel uit mijn handen
die dag met
opstaande randen

iemand ging weg
dat moest van god

mijn jurk nog aan
zoals toen ik nog
wel een lichaam had

zo wijd
zo los
en de boot
de boot al in zicht

himalaya himalaya
ik denk het niet
zo zonder pols

Dan

Zij breken snel na zevenen
in de kitchenette van het culturele hart
Stücken Früh met home made marmelade
ergens tussen Aken und Augen

dan,
na een dollemansrit op een drachtig paard
ogen in een loop
(ze knipperen niet
want het is vrede)

geluk dat hen gevangen nam


ofwel,

gieten zij hun hoofd leeg
boven een meer in een bos
en als de tijd aanschuift op het bankje voor de rust
kerven zij de Herhaling zachtjes in de rug

dan,

Oostwaarts met een fakkel
op de rand van rood
waar het land stil ligt
hoog genoeg om de hemel uit de lucht te happen
en elkaar overal tegelijk tegen te komen


maandag 16 mei 2011

Het is tijd

Het is tijd voor beeldige Magda
in een storm van lenige jongens
op gekreukt papier, uit handen van
de dolleman in wie een vuurbal aarzelt

'dag man van zand, ik hoor je niet.'
'zing je me weer in slaap', ze blaast zijn
lont uit als een kaars en gaapt hem
aan alsof ze waterlanders branden ziet

een hand haalt uit, de lucht betrekt,
scheve hoeken in een mond, ze wuift hem
weg en weg, het zwaaien gaat beduidend
lichter nu, in de richting van het raam

waar zij het zich laat overkomen, zoals
alle keren dat zij stilde met het vallen van
haar tong, steeds in zijn goede naam

Plaatjes

kijk, dit is Johnny
Johnny is het ongewassen beeld
van verstand dat zich vergaapt

zijn blauw katoenen buik
met ingegroeide knopen
staat op rantsoen in mijn achterhoofd

evenals het bange wachten
tot hij door de opgerekte gaten
ongeoorloofd gutsen zou

de hele straat vol Johnny!

en kijk, dat is de suikerzakjesman
hij zingt voorbij
aan Sam z'n luie oog

drie hoog zie ik het weer grijnzen
naar de haan die uit mijn zolderraam
recht in de mond van Johnny vloog

zondag 15 mei 2011

Tussen 1 en 4

tegen de wind in rennen natte bruine
mannen naar de stadsmoskee
ik loop langs Linda's raam, ik moet haar bellen

pluk lavendel uit een tuin, twee roosjes

onder mijn jas is m'n jurk
tot aan het middel opgekropen

dat is nog eens een binnenkomer

zijn kat luistert wel en niet
naar de naam Schrödinger

hondsdraf rond de vijver
een dragonder voor het raam
verduistert schuifelend de kamer

onder Mojsje's dominante blauwe haantje
krabt een Duitse staander onophoudelijk aan mijn hart

Drahthaariger Vorstehhund
ik zeg het hem
hier binnen blijft het ook niet droog

Ja,

zo vlak kan land zijn

geen reden
om te struikelen
of terug te gaan

dat je best een boom wil worden
een wilde kastanje, of
'n plataan met camouflagestam

het bange beest dat je beklimt,
jankend wacht in je kruin

het mens dat aan je hangt
desnoods

ja, zo vlak
kan land zijn

l'anniversaire

alsof ie het wist, zit half verpakt,
rond zijn gezicht zacht roze passiflora
Hauer's hiker onder de pergola
'incarnata toch', snuift hij

'ik heb al een man', zegt ze
en glipt in lege schoentjes
trippel trappel trippel trap

'ik ben slechts van de appetijt en
lesbare dorstigheid, mevrouw'
hij knikt en waagt
'een drempel, mag geen drempel zijn'

er schuift een zetel aan
ze geeft hem poelipek
en stukjes suikerbrood
ijs dat niet gehoeven had
maar o, dat parasolletje
zo teer, ingenieus
en in 2 tellen af te fikken


hij vertelt haar van de 7
van de zonden, wereldwonden, regenkleuren
laddertonen, de vette en de magere
dagen van de week

ze rijgen samen astronautjes
aan een lichtgevende draad
als de wereld binnen valt
en vraagt , wie is dat mop
halen ze allebei hun schouders op

Wat wist ik nou

wat wist ik nou,
ik, mijn lippen van vuur
mijn groene schaduwblik


dat het licht op me zou vallen
zijn oog vasthoudend
speurend naar mijn prisma-ik

nee

er zou geschoten worden
exotisch doorgedraaid

een ononderbroken flits

en dat ik later vast zou liggen
mat,
in zwart wit

praat me niet

van de twaalfde etage
met uitzicht op leven

de wind zou er bijten
gemeen strijken
langs je poreuze hart

je zou waaien jongen
in het wilde weg

tegen de grond slaan

met één arm je verstand
bij elkaar, graaien naar
een ziel bij je nieuwe outfit

en wat moet je moeder nou
met een poeder-ei

Kwesties

een cactus ondervragen
kijken naar de slakkenvrouw
die snelle dromen veinst

een overdaad aan hersenen
eten uit een dop
en later
met je kop tussen je benen
lees je net niet op het porselein
'Jezus is een piranha '
want het lichtje is te klein

dan strompel je terug
met een beet uit je hart
en het gekkengetal op je rug
morgen zeg je in de kroeg
dat ze vol stekels was
en dan weten ze weer genoeg

Hey hallo

vanaf de 26e etage keek ik heel toevallig
recht in jouw gezellige wolkenkrabber

er zat een gedrochtje op je
coole love-seat, half verscholen
onder een gele regencape

een leutig parasolletje
stak fleurig af tegen het bleke ijs
dat zij behendig tussen
haar knietjes klemde


ze keek strak voor zich uit
nee, niet naar mij
ook niet naar jou

jij liep te ijsberen
in een skipak
hoe zit dat nou

Het zal hem beuling wezen

dat grondsop zit hem net even te diep
voor hem behoeft dat
-welbeschouwd-
niet eens te existeren

het betreft hem niet
bekoort hem niet
flikt hem altegader nakkes

zij met haar trippel trappel tripjes
gepermanente kipjes
haar thisjes en haar thatjes
blauw bespreide bedjes
't kleffe brood
gewisse dood
lauwe loenen
laffe zoenen
lifjes
blafjes
zus en zootjes?

godsgloeiende zoden!

die zet ze zelf maar aan de wal
laat hem behaaglijk thuis

met zijn modelspoorbaangeval

In de regenkamer

je lief uitschelden, om te
kijken of je maag nog draait

schrijven
met een natte vinger
'warmwatermassage'
over de volle lengte van zijn rug

vragen
of hij weet
dat hij opgebouwd is uit 206 botten

knallen, met je hoofd tegen het zijne
om te weten hoe het voelt

Gevoelstemperaturen

'laten we 't over het weer hebben, lief
wanneer doen we het weer
het vieze weer
en weer
en weer
het natte weer
in weer en wind
tot ik je vind in jou'

bijt hij haar toe
kletsend op haar koude dijen
pratend naar haar mond

hij speelt het mooi
het weer
het weer
en nog een keer
een zon komt op
zij slaat haar regenogen neer

ze schreef hem

vanuit het koude huis
'bloemen op mijn ramen'

in elk vertrek een spiegel
om te zien of ze nog was


dag, hele dame
paspop
dwarskop
merrie in galop

dag valse chanteuse
dag bevend riet
in lauwe gazeuse

dag vrouw
wat wou je nog

dag
(ruw geschat)
duizend onbevlekte meisjes
schitterend, langs het trappengat

Hemelbed op tafelpoten

wij klopten aan elkaars hart
keken elkaar aan
een lichtjaar lang

in stroboscopische flitsen
hebben we gepraat over Rin Tin Tin
totdat ie aan onze voeten lag

met lieve dagboeken
ingekerfde stokken
geringelde oren
een vergeten zakdoek
en een vergeeld,
geraffineerd gevouwen blaadje,
waarop ik las:
'Ozminia Narminiaz,
hoedt u voor het papier'

we hebben het poppetje gezien

toen de klap ons betrok
lag het tussen ons in, misschien

.


wat zou ze geweten hebben

zo, verzonken
vastgeklonken
aan het platte land

waar mannen hinkelden op
hun sterkste been
heen en weer
langs schapen met een overbite
die hen te grazen namen

en die later, met opgezette
voeten in het kroost
het oude lied zongen:

'waak kindje waak
daar buiten drijft een draak
naakt in een bootje'

als het langskwam
( het kwam altijd langs)
wendden zij het gezicht af
of renden in cirkels
zo snel,
dat zij ogen in hun rug kregen

wat zou ze geweten hebben

van stars en van
stripes on red suits
dripping from diving
in levensgevaarlijke kennis

Treffer

chinese fonts op het plafond
fondu vandaag
en een vinger
van het toeval
gewoon omdat het kon
met al mijn handen aangenomen
tot het mijn tong
probeerde door te slikken

onberekenbaar als ik ben
zette ik mijn tanden
in de eenkennigheid
van het onbestaanbare
omdat geloof
groter is dan wetenschap

Mess, me rising

De stoel waar ik in woon,
met de afdruk van tanden
in het zongebleekte vilt,
waarop het geschenk beschonken lag,
het weke hoofd , ongewild,
precies passend
in de oude kuil.

Die stoel.

De tafel, waaraan ik schuif,
-met zachtroze poten-
met drammers, zuipers
duifjesjagers.
De tafel die we dekten,
als ezels, balkend en breiend
ver strekkend, vrijend.
Bevrijdend was het.
Niet.

Die tafel.

Die stoel.

En het wafelijzer,
de koudste van wij drie, die
ons zijn hete mond toe hield.

Ze zullen gloeiend spreken
vanavond nog, als jouw
zwarte hypnoseoog
de sterkte van mijn wil vernielt.

Anywhere

het onbereikbare
anywhere
hier, in de bloemfonteinstraat
of,
waar het bloed gaat
staand of liggend aan de loire

het roepen van een naam
maar lot lijkt niet te horen
en een goddelijke stoor je
niet op zondag
niet nu
nu de rust zo explosief
kraterspringt, slavenzingt


verwarring bungelt in de zon
als gouddraad om een wijze vinger
prangend in een hart

zachte achten,
achteloos gevormd
met een vogelveertje op een blote knie

ik zie je wel,
zal ik zeggen dat ik je zie
en weet wat je denkt

ik zie je
en ik weet wat je denkt
want ik ben als jij

als het spel uit is
lijkt alles wit
trek je weg van
de behoefte aan kleur

en nu

hij viel bij het braambos
op het pad waar rozen gaan
ik raapte hem op
maar hij bleef niet staan

nu is het koeren naar duiven
hangend naar het oude
op een schommel van hout

ver in januari

alsof de zon nog
en de wind niet huilt

'she took her heart out for a walk'

horripilatie!
en: spasmodermie!
sneden als klanken
ze bloosde
-ze wat?-

ze bloosde
en herhaalde
'i took my heart out for a walk'
en liet het janken

ze kan niet dienen
niet dansen ter vermaak
en ze walst zo graag
langzaam langs het raam dat
gras ziet en hoger een luchtboot
die vastbesloten overwaait
naar Scottish Hills op canvas
immer storend schuin
tegen immer blakend zwart

afijn,
in een handomdraai staat
ze in het verdomhoekje
haar voeten in heilig water
Sodom links weer
Gomorra rechts van een zwavelregen

klein gewin van binnen

'i took my heart out for a walk'

niet in het minst in de mineur
door de bloedeloze klanken
uit de losse kop
van een opjutteur met hanenvel

het ongelegen woord

ik zei toch nee
je bent te laat
ik heb geen zin in je

ik wil je niet
niet nu
niet weer je blote lijk waar ik
het leven in moet hijgen
een jurk omheen moet rijgen
of een statig mannenpak

een jute zak kun je krijgen

maar niet nu

wat sta je nou te..
..nee niet huilen
niet huilen alsjeblieft


nou schiet maar op dan
kom maar hier
gewiekste leugenaar
kleine mythomaan

kom
kom maar
lief gedichtje

ik heb het ook zo gedaan

Slagschip

We zagen hem best zitten ja.
Doemneef op zijn scheepje.
Spelevarend dachten wij,
zo met zijn armen in de lucht.

(maar het roer dan, o het roer)

Het roer was in Gods achterhoofd,
zwaar in gevecht met een geknechte.
Tot aan zijn liezen,
in so not trendy krokodillenleer.

Wisten wij veel.
Elenora zei nog:
'Da's een blije jongen,
die vogels uit de lucht plukt
naar de zon graait en naar
zijn Meester wuift die stante pede terug zwaait.'

Wisten wij veel dat Hij zich tot hem richtte.

'love is in your ass, torenmeisje'

zingt ie
springt ie
zomer in kringelrozen

--
zij denkt aan de God
met wel zeer exquisite smaak
onverzadigbaar gulzig, lately
niet gestild door een half been


ze heeft hem staan
glasgeblazen
paars, sereen
hangend met secondenlijm
op een doorzichtig kruis
fragiel als het leven

een tikje en hij ligt om
--

'your eyes, in your eyes, dan'
lacht ie

--

'my ass' she says
met van dat achteloze

zij denkt het voze
het boze
het nare
het hare

--


'in your heart!', zingt ie
springt ie
zomer in kringelrozen

Die muur was eigenlijk een open buitenkast

schrijf over een impala, zegt ze
ik zeg, wat is dat ook weer
een giraf, lacht ze en tekent
ons met krijt op de muur
zoals we zitten
op het bankje voor de muur

het is een rooibok, denk ik
een antilope
mijn hoofd loopt om naar Afrika
met Skunk Anansie op mijn oren
in de tijd dat ze Jezus verkochten
ondergronds weliswaar
zie ik de spin uit eigen mond

-impala-
ik denk impale
voel scherp zoet en veel
of over een begrafenis zegt ze

ik zeg nee, ik hang al aan elkaar
van behuilde planken en scheppen zand
- helemaal niet- zegt ze
buxus dan
buxus?
ik plaats een buxus op een luxegraf
zie een buks leunend op een maffiakruis
en corrigeer als Bugs Bunny het verruilt
voor een shining gun & roses

geboorte!
geboorte?
de hele wereld is geboren
dat kennen we nu wel

wat zou je schrijven nog
als alles al gekend is
gezegd is
gedaan

Daar

Daar is ze, kijk.
In de hoek van haar oog.
In Vivian de mannequin,
die in delen ligt te wachten
op haar inzicht.

Een elegante paspophand
rust op een storage box met
resten van konijnenpootjes
Boeddha-scherven, schimmelklaver
verbleekte schijnpapavers.

Met wederkerende zaken
zoals paddo's in de herfst
crematies, akoestische levitaties
plotselinge amputaties, stuk en hoog
opgelopen relaties met brainteasers
speeddaters, absorbaten, aderlaters
havereters, laterkomers, kom en kwellers
maanjagers, 1-nachtvragers, koekenzopieobers.

Ze brak haar tong op hen

and started collecting birdcages
in een ander land.

Kijk,
daar is ze.
In de hoek van haar oog.
In elk opgezet vogeltje
dat geen tralie loog.

Such a fine day for a BBQ

op het rijwiel met toegedrukte knieen
zonder puntjes
nog even snel voor een 'vergeef me'
uit de onmogelijke mond
die altijd in haar nek hijgt

vroeger hangt als een bonte strop
op haar koltrui waaronder drie
heiligen zich warm wanen

thuis ligt het beest te roken
dat zelfs zijn proviact bifidus
nog obsceen wist te schudden

A lovely day in May

You are passing time
Like trains pass stations
Going somewhere
Never knowing who will
be sitting next to you

A new lover would do
or a husband to be
or the son you gave
away to me on that
horrible day in May

Geven & nemen

je geeft haar rozen en
dahlia's, legt lilly's in haar
valley, om te verbloemen
hoe uithuizig je was

maskeert je geflierefluit
met een quasi deun
en de dreun komt pas
als je waakt
met je ogen dicht
en zij zich als een krans
klemt rond je engelengezicht

Trippen in Madurodam

als de bliksem een wereld kan creëren
van broden, vissen en kruisdragers
en als wij tijd en zin hebben
om dit allemaal mee te maken
laat hem dan inslaan
in miljoenen herinneringen
terwijl wij met kinderfietsvlaggetjes
en achteruitkijkspiegeltjes
een veertien meter lange brug over rennen
met een figuur in wit (de edele wilde)
tot het verzinsel weg is gekwijnd

ik wacht

tot de vissen in mijn buik
niet meer spartelen
en de zee niet meer
op mijn schoenen drupt

ik bedenk niets
wat ik bedenken kan
verveelt

ik wacht
tot de luie haast
in hoogst eigen persoon
(ik aanbad hem, vergat hem)
mij de stilte maakt
die alleen verbroken wordt
door wat de verdomde
fluisteraar wil dat ik versta

tot dan zal ik zwijgen

Roos

je bent te laat, op de minuut
en waar is het kado
-welk kado-

nou,
ze dacht een roos of zo
voor het gaatje in haar hoofd
of halve woorden die volstaan
een hersenkersenkirchentaart
met paardenbloemenpluis


blazen wil ze, blazen
en een stad om aan te doen
een land om te bezeilen
op de bonne bonnefooi

mooi toch


eeuwig kind ziet licht
in donkere gezichten
ze zou rechtop moeten staan
nu
en kunst maken van deze gezichten
haar vaders lippenstift, het klapraam
en het dode paardenoog uit de derde la

maar hee, ze staat nooit
ze ligt of zit of hangt
wijkend als een vlam
voor de mond die maar niet sluit


ze zou over willen lopen
om wat iemand ziet
en niemand doet
complimenten willen krijgen
over het behang
- wie zit er achter-
het plafond dat niet zo
hoog is als je denkt
- als je denkt-


'wat moet jij toch altijd met mijn witte was'
ze spuugt het voor voeten
doet de fosburyflop
gymlacht en steekt drie duimen op

zonder titel

er vloog een vis aan me voorbij
een nonstop boomerangvis
duidelijk meisjesachtig

toen ze leek op mij
baarde ze vier engelen
(allen getatoeëerd)
terwijl ze de verzamelde werken van
god -hoe heet ie- in braille las


TOEN

verscheen mij de vrouw
die altijd blauw was
in zonsondergangoranjefranje
en ik zong

'O,
such a thrill, to see you come
over the hill, with your arms
spread wide and your head in a cloud'

maar dacht opeens aan
god -hoe heet ie-
en een mond zo groot
als mijn hele gezicht
blies leven in me
net toen ik bijna alles begreep

intrigerend he
zei god - hoe heet ie-

See?

je ziet het voor je
not just the iron King Size
het hele huis schudt, schat
the whole neighbourhood
uit je mouw

you tell me
that home is where the hardon is
we laugh

and you put on
'how soon is now'
from The Smiths

then I hold you
like the earth holds a tree
van kwart over zeven
tot iets na half zes
als ook ik het voor me zie

een raar verhaal

De eerste keer dat ik haar zag,
zittend op een poef met een
glaasje bubbels aan haar mond,
verwachtte ik dat haar hoofd
spontaan vijf maal rond zou gaan tot
haar hals een vlechtwerk leek
van huid, aders en pezen, om dan
als van gummie, terug te flippen
waarna er een onwaarschijnlijk grote
hoeveelheid lucht aan haar mond zou ontsnappen.

Ik dacht dat ze zou zeggen:
'Ik zet mijn huisje naast de boom op jouw
laatste schilderij. Dan ga ik er wonen als een muis
in een holletje en dan kom jij me kaas geven
en dan kruip ik in je hand en dan stop jij me
in je mond en dan slik je me door zonder te kauwen.'


Bij die gedachte draaide mijn hoofd
spontaan vijf maal rond
tot mijn hals een vlechtwerk leek
van huid, aders en pezen, om dan
als van gummie, terug te flippen
waarna er een beschaafde hoeveelheid lucht
uit mijn onwaarschijnlijk grote mond ontsnapte.


De tweede keer dat ik haar zag, herrees zij
en liep met uitgestoken klauwtje op me af.
Voordat ze het zeggen kon
lag ze al in zware stukken op mijn maagdelijke graf.

ik vraag me niet af

ik vraag me niet af
wat het halve schip
waarop ik sta,
in het midden van de kroeg doet
of wat een dichter moet
met het hoofd van Dagelet
zijn jas is vet, tegen de regen

hij wenkt
een mond
vol lach voor altijd zon
'kom, nu of straks te laat
of wil je eerst nog bruid
toe zeg het maar'

(wie ben je niet
hoe vraag ik dat)

'kom, vlucht', haast hij
en sleurt me over water
naar een land dat binnenskamers
groenbezaaid met woorden ligt
die nergens aan doen denken
dan aan het huis
de boom
en het verschrikkelijke beest

liefde

ze hebben haar uitgezwaaid
ze verdween
met Ruime Definities & Growing Pains of Love
in een tijgertas met strass-steentjes

vanaf dat moment begrepen zij dat
zij op haar leeftijd nog dood waren

van de weeromstuit
kroop 'je t'aime'
dolgedraaid op tafel
woorden bij een daad

zij hebben zich er bij neergelegd
dat de kromme poten van Queen Ann
braken onder natuurgeweld
en dat je over de liefde niets kunt zeggen
dat liefde zelf nog niet zei