ik ben niet
steeds de ik
die ik opvoer
niet elke
snik, adelaarsblik
is de mijne
niet alle bravoure
is toujours ik, ik
ben er soms
verstopt in hem of haar
in een gebaar
een bed
of er onder
als monsterlijk hypochonder
wachtend op het wonder
van een ik die mij aftikt