Totaal klem vond ik mezelf
tussen twee hekken van een ziekenhuisbed.
Mijn dode vader hield troostend mijn hand vast
en zei ‘lieverd’, zoals alleen hij dat zeggen kon.
Ik stamelde ; ‘maar je bent toch dood?’
Hij zei ‘o ja’ en viel in stijl achterover op het bed.
Een blauwe schijn lichtte op uit zijn aderen
tot zijn hele lichaam straalde.
Toen, een bliksemschicht
waardoor zijn hoofd van zijn lijf afrolde,
tegen de poot van het bed van een gillende vrouw.
Knetterend sloegen er zich ijzeren doornen rond,
en zijn hoofd werd stootsgewijs verlicht.
Tegelijkertijd, stond hij , geheel ongeschonden
met zijn hand in de mijne, gruwend, stijf van angst.
Ik troostte hem en zei : ’dat is de doornenkroon,
je hebt teveel geleden, kom, we gaan naar huis’
De suppoost lachte ons toe en zei:
‘Je vader mag hier altijd komen, hij komt
hier al jaren regelmatig tot leven.’
Ik keek hem verwonderd aan.
‘Je vader komt hier al sinds 1987’
‘Nee! dat kan niet.’, zei ik
‘Hij is pas afgelopen april gestorven!’
De man keek me vragend en indringend aan.
Schudde zijn hoofd ..........nee.....
‘Nee, meisje, nee.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten